Door Jacques Noach
In mijn boek Het ongeloof 1, waarin ik na uitgebreid archiefonderzoek beschrijf hoe mijn vader Sally Noach honderden Joodse en niet-Joodse Nederlanders hielp vluchten, vertel ik van zijn vlucht in mei 1940 vanuit Brussel met zijn vriend / half-broer Armand Eismann. Uiteraard was ik zeer benieuwd wat er na de oorlog van Armand was geworden. Helaas was ik het spoor van Armand Eismann ondanks naspeuringen op diverse sociale media in januari 1946 kwijtgeraakt. Althans, dat is de situatie op het moment dat ik mijn boek op 30 maart 2022 in het Verzetsmuseum te Amsterdam presenteer. Mijn dochter Nathalie ondernam daarna nogmaals een poging om hem via sociale media te vinden. En dat is gelukt. Op 10 april weet zij contact te leggen met de dochter van Armand, Yetty Buisseret. Yetty woont in Normandië, niet ver van de Invasiestranden. Daar heb ik haar begin september 2022 opgezocht. Aan de hand van het beperkte dossier dat zij van haar vader over zijn oorlogsbelevenissen had, aangevuld met eigen onderzoek, heb ik onderstaand verhaal over Armand Eismann geschreven.
Armand Eismann2 werd op 6 juli 1915 in Scheveningen geboren; hij had twee oudere zusters, beiden in Anderlecht (Brussel, België) geboren. Zijn vader Mozes kwam uit Venlo, zijn moeder Henriette Konijn uit Luik (België). Vader Mozes (ook wel Moise en Maurice) handelde in textiel, zoon Armand kwam al jong als reiziger in dienst bij zijn vader. Het gezin verhuisde begin 1918 naar Brussel. Daar overleden kort na elkaar zijn oudste zuster Johanna (in 1932) en zijn moeder (in 1935). Na het overlijden van zijn moeder gaat Armand inwonen bij mijn grootouders Jacob en Sophia Noach, die in 1928, gevolgd door hun 5 zonen, vanuit Zutphen naar Brussel waren vertrokken. Hoe de beide families elkaar kenden weet ik niet. Ongetwijfeld zullen enkele overeenkomsten een rol gespeeld hebben: Nederlanderschap, actief in de stoffenhandel, Joods.
Armand gaat in februari 1934 in dienst bij een herenmodezaak, in november van datzelfde jaar dient hij een verzoek in bij de Gemeente Rotterdam om ingeschreven te worden voor Dienstplicht. Dat verzoek wordt afgewezen, omdat hij niet in Nederland woont, ergo omdat zijn woonplaats Brussel meer dan 15 kilometer van de Nederlandse grens is verwijderd.
Wanneer de Duitsers op 10 mei 1940 België binnenvallen (tegelijk met de aanval op Nederland en Luxemburg), gaat Armand naar de Nederlandse consul in Brussel om zich als vrijwilliger voor het leger aan te melden. Deze adviseert hem om naar Frankrijk te vertrekken om zich daar aan te sluiten bij het nog op te richten Nederlandse Legioen. Samen met mijn vader Sally Noach, die hij door hun nauwe banden zijn half-broer noemt, vertrekt hij op 13 mei vanaf het Gare du Midi in Brussel met de trein richting Parijs. Vanwege de hectiek in die eerste oorlogsdagen komt de trein nimmer in Parijs aan, maar na vijf lange dagen in Revel, een plaatsje niet ver van Toulouse. Samen ondernemen zij eind mei (in Toulouse) en begin juni (in Parijs) opnieuw een poging om dienst te nemen in het Nederlandse leger. Telkenmale tevergeefs.
Op 23 september 1940 besluit mijn vader naar Lyon te gaan, Armand blijft in Toulouse. Tot begin 1941 woont hij op eigen kosten in een hotel. Als zijn financiële reserves zijn opgesoupeerd, wordt hij in het Centre d’Acceuil in Saint Simon3 geplaatst. Het lijkt erop dat er een levendig ‘verenigingsleven’ was in Saint Simon. Er werd, onder redactie van Max Appelboom en S.Carvalho, een ‘tijdschrift’ uitgegeven met de veelzeggende naam ‘Je Maintiendrai’. Er werd een sportclub ‘OZO’4 opgericht. John Willem van Aalten (Nederlands kampioen turnen) zorgde voor de gymnastiek. Op 27 april 1941 werd een Frans-Nederlandse sportdag georganiseerd met op het programma turnen, atletiek, gymnastiek en een voetbalwedstrijd.
Op 2 december 1941 dient Armand een verzoek in om mee te mogen met een konvooi naar Spanje. Het was immers een gevaarlijke onderneming om in je eentje de Pyreneeën over te steken. Het Nederlands Commissariaat voor Vluchtelingen in Frankrijk organiseerde (samen met anderen) konvooien die vaak ook een internationale samenstelling hadden. 19 december 1941 krijgt Armand het afwijzende antwoord: de lijst van deelnemers aan het tweede konvooi is meer dan compleet, tevens zal dit konvooi worden uitgesteld. 15 april 1942 dient hij wederom een verzoek in om mee te mogen. Vijf dagen later komt de afwijzing, Armand kan niet worden ingedeeld bij de groep van 30 personen die wellicht binnenkort naar overzeese gewesten zal vertrekken. Maar, voor een eventuele tweede groep zal aan hem worden gedacht. Inmiddels had Armand al verschillende werkkampen in de omgeving van Toulouse van binnen gezien: Clairfont, Roquerlan en tenslotte Muret.
Op 21 juli 1942 krijgt Armand Eismann bericht dat hij vanaf die datum niet meer valt onder de door de Vichy-regering ingevoerde wet waardoor alle buitenlanders in Frankrijk verplicht werden tewerkgesteld in de daarvoor gecreëerde kampen. Op 27 juli reist hij van Muret naar Toulouse en een dag later naar Lyon, alwaar hij zich laat inschrijven op het huisadres van mijn vader, 58 avenue de Lacassagne.
Mijn vader hield zich in Lyon al geruime tijd bezig met het vrijkopen van Nederlandse vluchtelingen en Engelandvaarders, het verschaffen van geld, onderdak en voedsel, maar ook met het vervalsen van reispapieren. In Lyon zijn op dat moment ook aanwezig Armands zuster Rosine en hun nicht Sarah van Straten5. Mijn vader geeft hen geld om in hun onderhoud te kunnen voorzien.
Op de dag van zijn vertrek van Toulouse naar Lyon heeft Armand zich laten keuren door dokter Louis Castaing. Het moge duidelijk zijn, met alle mankementen die Armand worden toegedicht: bronchitis, verstopte longen, kortademigheid en ademnood, zal hij niet geschikt zijn voor militaire dienst. Hetgeen zijn vertrek uit Frankrijk, door Spanje naar Portugal zal vergemakkelijken. Op 17 september bevestigen zowel Maurice Jacquet, directeur van het Office Néerlandaise in Lyon, als de Zweedse consul, die de belangen van de Nederlanders behartigt, dat Armand Eismann op de lijst van een eerstvolgend konvooi staat, met als uiteindelijke bestemming Curaçao. Op 22 september 1942 reist Armand van Lyon weer naar Toulouse om zich bij het konvooi aan te sluiten. Op 1 oktober is hij in Madrid en op 4 oktober in Cadiz, klaar om twee dagen later in te schepen op de Cabo de Buena Esperanza. De Cabo komt na een reis van 3 weken aan in Curaçao.
Terwijl Armand van Spanje naar Curaçao onderweg is, wordt zijn vader Mozes op 10 oktober 1942 met het XIII transport vanuit Dossin (Mechelen, België) gedeporteerd en op 12 oktober in Auschwitz vermoord.
In Willemstad woont Armand op 2 december in de Portugese Synagoge een treurdienst bij naar aanleiding van de berichten omtrent massaslachtingen van Joden in bezet Europa.
Op 3 januari 1943 reist Armand met de Nortind naar New York en vandaar op 13 januari naar Guelph in Canada, waar de opleiding in een Nederlands bataljon plaatsvond. Na een opleiding van zes weken werd Armand op 10 maart 1943 met de Queen Elisabeth, samen met vele reisgenoten van de Cabo en de Nortind, naar het Verenigd Koninkrijk overgebracht voor verdere training met het reguliere leger, de Prinses Irene Brigade. Op 17 maart komt hij aan in Gourock (Schotland). Hij krijgt legernummer 3411 en wordt gelegerd in Dovercourt, een voorstadje van de havenplaats Harwich. Armand doet, blijkens de hem toegekende gesp ‘Normandië 1944’, vanaf 7 augustus mee aan de gevechtsacties in Normandië. Tijdens verlofdagen zoekt Armand vertier in clubs in Londen. Ook hier geeft hij het huisadres van mijn vader op, 50 Lancaster Gate.
Op 26 april 1945 gaat Armand met groot verlof, zijn diensttijd zit er, na precies 2 jaren, op 15 mei 1945 op.
Armand gaat weer in Brussel wonen, waar hij op 8 november 1947 in het huwelijk treedt met Liliane Delongueville. Uit dit huwelijk wordt 26 augustus 1948 dochter Yetty (Henriette, genoemd naar haar grootmoeder) geboren. Na een korte periode in de vijftiger jaren in Marokko vestigt het gezin zich weer in Brussel. Armand gaat aan de slag als reiziger in stoffen en Perzische tapijten. In 1965 gaan Armand en Liliane uit elkaar.
Armand Eismann is 27 oktober 1981 overleden en begraven op het Joodse deel van de begraafplaats te Etterbeek (Brussel).
Maar hiermee is mijn verhaal nog niet af.
Hiervoor schreef ik dat mijn vader Armand, en vele anderen, geld gaf om in hun onderhoud te kunnen voorzien. In mijn boek Het ongeloof komt dit een aantal malen ter sprake. Op advies van Koningin Wilhelmina dient mijn vader in Londen een verzoek tot vergoeding in van de door hem tijdens zijn verblijf in Lyon en de reis naar Spanje en Portugal gemaakte kosten. Hij doet dat verzoek vergezeld gaan van verklaringen van een aantal door hem geholpen Engelandvaarders. Op het Ministerie van Oorlog wordt hem echter te verstaan gegeven dat niemand hem gevraagd had de Engelandvaarders te helpen. De hopeloos falende consul-generaal in Frankrijk, Ate Sevenster, doet daar na de oorlog nog een schepje boven op, door te schrijven dat Nederlandse militairen in Londen een deel van hun soldij aan mijn vader hebben afgestaan.
In mijn boek veronderstel ik dat het tegendeel het geval is: de regering, toch al niet erg ruimhartig als het om de ondersteuning van vluchtelingen gaat, heeft de door mijn vader verstrekte bedragen op de soldij van de militairen ingehouden.
Het bewijs hiervan trof ik aan in het dossier dat ik begin september van dit jaar van Yetty Buisseret kreeg. Op 25 mei 1944 schrijft de Minister van Oorlog aan Armand Eismann, dat u op grond van door de heer S. Noach aan u geleende gelden op Uw reis van Nederland naar Engeland, ten bedrage van Fr.frs. 3000 = £17.1 schuldig bent. Een maand later bevestigt Armand dit bedrag met het verzoek dit te verrekenen.
Waarmee ook deze lasterlijke beschuldiging door de Nederlandse Consul Generaal in Frankrijk, Ate Sevenster, aan het adres van mijn vader volledig onderuit wordt gehaald.
1Uitgeverij Verbum, Almere, 2022.
2 Zijn achternaam wordt af en toe met 1 n geschreven, Eisman dus, ik houd de spelling uit de burgerlijke stand aan.
3 Iets ten zuidwesten van Toulouse, nu een buitenwijk (banlieue).
4Oranje Zal Overwinnen.
5 Rosine werd op 3 februari 1944 vanuit Drancy (Frankrijk) naar Auschwitz gedeporteerd en aldaar op 2 maart vermoord. Sarah, vijf maanden later vanuit Lyon naar Auschwitz gedeporteerd, overleeft het vernietigingskamp.