Je bent hier:

Boek Recensie Bernhards oorlog

Het onlangs verschenen Bernhards oorlog van biograaf Dik van der Meulen is een waardevolle bijdrage aan de nog steeds uitdijende bibliotheek over prins Bernhard. Was er na de boeken van Hatch, Klinkenberg, Van der Zijl, Van Wijnen en Aalders – om er een paar te noemen – nog iets toe te voegen? Wel degelijk, want door in te zoomen op de oorlogsjaren komt een aantal onderwerpen meer naar de voorgrond en kan de auteur kanttekeningen plaatsen bij kwesties die al langer onder het vergrootglas liggen. Aangezien de focus ligt op de Londense jaren is er ook aandacht voor de rol van de Engelandvaarders, en dat is voldoende aanleiding om aandacht te besteden aan deze boeiende publicatie.

De komeetachtige opkomst van Bernhard wordt in het eerste hoofdstuk levendig geschilderd: de playboy-achtige Duitse graaf Zur Lippe-Biesterfeld die toch eigenlijk een prins was, doet zijn intrede aan het Nederlandse hof. Dat zijn verleden niet geheel smetteloos was – zijn lidmaatschap van zowel de NSDAP als de SS – werd vaardig met de mantel der liefde bedekt door een schoonmoeder die net als haar dochter Juliana als een blok viel voor Bernhards charmes. Maar betekende zijn huwelijk met de kroonprinses dat hij afstand nam van zijn vaderland en het daar heersende regime? De reële oorlogsdreiging van die tijd in ogenschouw genomen, is het gemak waarmee prins Bernhard sedert 1939 toegang kreeg tot staatsgeheimen op zijn minst opvallend. Een overigens slechts titulaire militaire rang verschafte hem vrij toegang tot de Generale Staf en daar maakte hij veelvuldig gebruik van. Tegen die achtergrond plaatst Van der Meulen een dagboekaantekening van de Duitse legerleider Franz Halder van 15 oktober 1939. Daarin wordt melding gemaakt van het plan om Frankrijk via België binnen te vallen en daarbij over Nederlands grondgebied op te rukken. Om daar toestemming van Nederlandse zijde voor te krijgen zou generaal Alfred Jodl een ‘Brief an Prinzen’ schrijven. In het dagboek van Jodl is hierover niets terug te vinden, maar een missive van Reinhard Heydrich van 12 februari 1940 maakt melding van een informant met uitstekende ingangen tot de Nederlandse regeringskringen. Volgens deze informant, een vriend van minister van Buitenlandse Zaken van Kleffens, zou de Wehrmacht op weinig weerstand hoeven te rekenen bij een opmars door Zuid-Limburg. Gaat het hier om Bernhard? Het is niet ondenkbaar. Maar dat er van Duitse zijde rechtstreeks met een Nederlandse minister contact zou zijn geweest over een opmars via Zuid-Limburg wordt door Van der Meulen niet vermeld. Zowel minister Van Kleffens als zijn secretaris-generaal jhr. Snouck Hurgronje zouden door de Duitse gezant Graf Zech von Burkersroda zijn benaderd met de vraag wat Nederland zou doen wanneer Duitse troepen ten zuiden van Roermond door Limburg zouden trekken. Van Kleffens zou op 5 november 1939 een spoedvergadering hebben belegd met koningin Wilhelmina, minister-president De Geer, minister van oorlog Dijxhoorn en generaal Reynders om deze kwestie te bespreken1. Dat er sprake is geweest van een ‘wenk van Duitsche zijde’ blijkt ook uit documenten afkomstig uit het privé-archief van reserve majoor Carel Frederik Overhoff2. Mocht Van Kleffens inderdaad rechtstreeks zijn benaderd, dan plaatst dat de verdenking jegens Bernhard mogelijk in een ander daglicht.

Als de oorlog een feit is, onderscheidt prins Bernhard zich in positieve zin: tijdens de aanval op Den Haag neemt hij een Duits vliegtuig onder vuur en op 16 mei 1940 keert hij op eigen gezag vanuit Engeland terug naar het nog onbezette Zeeuws-Vlaanderen, ogenschijnlijk om deel te nemen aan de strijd. Vooral dat laatste maakte in Nederland diepe indruk en werd gezien als bewijs van zijn loyaliteit. Na veilige terugkeer naar Engeland hield hij een fel anti-Duitse toespraak voor de Engelse radio en werd mikpunt van de Nazipropaganda, zover hij dat niet al was. Anjerdag, de adhesiebetuiging aan het adres van Bernhard op 29 juni 1940 en het eerste massale protest tegen de bezetting, kwam dan ook niet geheel uit de lucht vallen. Bernhards populariteit zou alleen maar toenemen, net als zijn machtspositie, want koningin Wilhelmina had grootse plannen met hem. Auteur Van der Meulen schetst op de boeiende wijze de situatie na aankomst in Londen: de Nederlandse kolonie in ballingschap was vooralsnog een tandeloos geheel. De strijdvaardigheid van Wilhelmina vormde daarop een uitzondering, in schril contrast met het defaitisme van minister-president De Geer en een deel van zijn ministerraad. Dat die frictie tussen koningin en ministerraad de gehele oorlog bleef voortwoekeren, ook nadat De Geer vervangen was door de doortastende Gerbrandy, was het gevolg van Wilhelmina’s verlangen naar staatkundige veranderingen die moesten leiden naar een staatsvorm met een nadrukkelijk koninklijke stempel en minder bevoegdheden voor het parlement. Haar voornaamste bondgenoot in dit streven was prins Bernhard.

Ondanks zijn populariteit bleef Bernhards positie omstreden. Van Engelse zijde werd hij met argusogen bekeken, en niet alleen vanwege zijn naziverleden. Bernhard bouwde een reputatie op van schuinsmarcheerder die het met de huwelijkse trouw niet zo nauw nam. Terwijl zijn echtgenote en kinderen in Canada verbleven, werd hij gesignaleerd in gezelschap van verschillende dames uit de Londense society. Eén van hen was Penelope Loader Aitken, de vrouw van Bill Aitken, neef van de steenrijke Max Aitken. Bernhard zou een kind bij haar verwekt hebben, maar persoonlijk vind ik dat minder interessant dan de connectie tussen Bernhard en de Aitkens, waar overigens niet over wordt uitgeweid.  Mediamagnaat Max Aitken – beter bekend als Lord Beaverbrook – was eigenaar van dagblad Daily Express en de directe chef van Bernhards levenslange vriend Sefton Delmer, een sterreporter die in de jaren dertig naam maakte door zijn verslag van Hitlers verkiezingstournee. Tijdens de oorlog speelde Beaverbrook een cruciale rol als Minister of Aircraft Production en zat ongetwijfeld niet te wachten op gedoe met een overspelig lid van het Nederlands koningshuis. Neemt niet weg dat Bernhard al voor de oorlog over Britse contacten beschikte die hem tijdens de oorlog van pas kwamen. Net als in andere studies over Bernhard blijft dit aspect mijns inziens onderbelicht.

Het promiscue gedrag van Bernhard werd mede veroorzaakt door rusteloosheid. In het eerste oorlogsjaar was er te weinig voor hem te doen en bovendien was hij gescheiden van zijn gezin. Militair gezien was er nog geen grote rol voor hem weggelegd, afgezien van zijn tomeloze inzet voor het Prins Bernhard Fonds, dat opgericht was om geld in te zamelen voor de bouw van Spitfire-jachtvliegtuigen. Bernhard ging zich echter steeds meer interesseren voor het inlichtingenwerk, en werd daarin gestimuleerd door Wilhelmina en haar particulier secretaris François van ’t Sant. Die laatste had een ingewikkelde dubbelfunctie, want tegen het zere been van de ministerraad was hij ook hoofd van de Centrale Inlichtingendienst en als zodanig verantwoordelijk voor het uitsturen van geheim agenten naar bezet Nederland. Die vervlechting kon aan Wilhelmina een te grote machtsbasis geven ten opzichte van de ministers, nog afgezien van de ongeautoriseerde contacten die Van ’t Sant met de Britse Secret Intelligence Service onderhield. Op 14 augustus 1941 zag Van ’t Sant zich gedwongen zijn positie als hoofd van de inlichtingendienst op te geven, wat de opmaat was voor een bezoek van premier Gerbrandy en prins Bernhard aan Winston Churchill op 12 september 1941. Dit gesprek ging over de samenwerking tussen de Britse en Nederlandse inlichtingendiensten en heeft vermoedelijk de basis gelegd voor een hechte samenwerking met als tragisch dieptepunt het zogenaamde Englandspiel. In die nieuwe situatie speelde Bernhard een belangrijke rol, maar de vraag of hij van Nederlandse zijde de feitelijke leiding had blijft onbeantwoord. Een bekend voorbeeld van zijn nauwe betrokkenheid is Operatie Contact Holland (het per boot in bezet gebied aan land zetten van geheim agenten), wat als direct uitvloeisel gezien kan worden op de bespreking met Churchill. Hier duiken ook de eerste Engelandvaarders op: Erik Hazelhoff Roelfzema, Peter Tazelaar en Chris Krediet. Hun belevenissen zijn vereeuwigd in het boek en de film Soldaat van Oranje, hoewel Bernhard in de film niet voorkomt en de rol van zowel Tazelaar als Krediet daarin is gemarginaliseerd. Van der Meulen vergist zich overigens op pagina 107: het is niet Peter Tazelaar maar koksmaat Toon Buitendijk die het onderscheid tussen Hare en Uwe Majesteit niet kende en collaborateurs ‘klerelijers’ noemde. Operatie Contact Holland was geen succes, maar is wel illustratief voor de ontluikende verbondenheid tussen de Engelandvaarders en het koningshuis. Dat de drie genoemde Engelandvaarders later adjudant werden van koningin Wilhelmina is dan ook geen toeval. Bernhards verhouding tot de Engelandvaarders was vriendschappelijk, betrokken en loyaal en dat was wederkerig. Qua leeftijd en mentaliteit was de verwantschap met de strijdvaardige en levenslustige Engelandvaarders groot, wat aardig tot uiting kwam in de observatie van Peter Tazelaar: ‘Hij is een van ons’. 

Bernhards betrokkenheid bij het inlichtingenwerk zien we na Contact Holland bij de oprichting van Bureau Inlichtingen, de voortzetting van de Centrale Inlichtingendienst. De chef van deze dienst, Engelandvaarder en medewerker van de vooroorlogse militaire inlichtingendienst GSIII, Jan Somer, werd door Bernhard persoonlijk naar voren geschoven en zou oneerbiedig gezegd als diens marionet gezien kunnen worden. De directe bemoeienis van de prins met Bureau Inlichtingen zou de indruk kunnen wekken dat hij een spymaster was die optrad als regisseur van een spionagenetwerk, maar gezien zijn drukke agenda en andere functies lijkt me dat niet aannemelijk. 

In Bernhards oorlog komt het beeld naar voren van een druk baasje dat steeds onderweg is, maar wel steeds een tandem vormt met de koningin. Door Wilhelmina´s protectie en stimulans kon Bernhard razendsnel promotie maken, met als streven opperbevelhebber van landmacht en marine te worden. Dat paste in haar ideaal van een nieuwe bestuursvorm met een koninklijke stempel. Bernhard liet het zich met graagte aanleunen, maar trok zich weinig aan van de beperkingen van zijn status. Van der Meulen wijst terecht op zijn onvoorspelbaarheid en neiging met mensen om te gaan die zijn reputatie schade konden berokkenen. Zijn sociale vaardigheden waren tevens zijn achilleshiel. Het zijn uiteindelijk de Amerikanen Eisenhower en Bedell Smith die de militaire aspiraties van Bernhard en zijn schoonmoeder dwarsbomen, zodat slechts de functie van Bevelhebber der Binnenlandse Strijdkrachten voor de prins is weggelegd. Uiteraard komen in het boek ook heikele kwesties zoals de Stadhoudersbrief, het verraad van Arnhem en Bernhard als ´roverhoofdman´ van de Binnenlandse Strijdkrachten uitgebreid aan bod. De auteur is genuanceerd in zijn oordeel over Bernhard, wat de lezer gelegenheid geeft zich in hem te verplaatsen. Het bestaande beeld van Bernhard wordt overigens nergens aan het kantelen gebracht: enerzijds de energieke en verbindende prins, ‘Mr. Fix-it’ zoals Sierk Plantinga hem ooit omschreef, anderzijds de opportunistische playboy die de indruk wekte van meerdere walletjes te eten.

Bernhards oorlog. Het leven van een prins in ballingschap. Auteur: Dik van der Meulen. Uitgeverij Querido (2022), isbn 9789021470726

Het boek is in het museum te koop.