Lezing door Sierk Plantinga op de eerste Dag van de Engelandvaarders, 9 november 2024
Frans Dijckmeester werd geboren in Haarlem, waar zijn vader bij de provinciale griffie werkte. Al na enkele maanden verhuisde het gezin Dijckmeester naar Zutphen, waar vader Jan Dijckmeester benoemd was tot burgemeester. Deze volgde hiermee diens vader in een functie bij het openbaar bestuur: die was ten tijde van zijn benoeming tot burgemeester in 1917 commissaris van de koningin in Zeeland. Jan Dijckmeester zou burgemeester van Zutphen blijven tot december 1943. Hij werd toen ontslagen door de Duitse bezetter omdat hij te vaak getoond had geen loyale medewerking te verlenen; bovendien waren twee zonen van hem ondergedoken, omdat die door de Duitsers gezocht werden wegens verzetsactiviteiten.
Vader Jan werd in mei 1944 door de SD gearresteerd en overgebracht naar het Huis van Bewaring te Arnhem. Zoon Willem (1922-2020) volgde hem spoedig daarna. Met de grote overval op het Huis van Bewaring door het Verzet op 11 juni 1944 kwamen beiden vrij. Helaas werd vader Jan Dijckmeester eind juli 1944 opnieuw gearresteerd en belandde hij via kamp Vught in het concentratiekamp Sachsenhausen; daar overleed hij op 6 oktober 1944. En voor de volledigheid: ook zoon Willem werd weer gearresteerd, doch wist zichzelf te bevrijden en hervatte na verloop van tijd in Baarn weer zijn verzetsactiviteiten tot aan de bevrijding.(i)
Frans Dijckmeester groeide op in Zutphen, ging daar naar school en slaagde in juni 1935 voor zijn eindexamen gymnasium α aan het Stedelijk Gymnasium van Zutphen. Zijn eindlijst telt zessen en zevens, geen onvoldoendes; geen briljante leerling, eerder keurig en middelmatig te noemen.(ii)
Frans ging vervolgens niet naar de universiteit maar koos er voor om vervroegd in militaire dienst te gaan. Begin oktober 1935 kwam hij op als vrijwilliger-gewoon dienstplichtige bij het 1e regiment huzaren van het Wapen der Cavalerie en volgde de opleiding tot officier bij de School Reserve Officieren der Cavalerie (SROC). Vanaf 1 juli 1936 kon hij het geleerde in de praktijk brengen ‘bij de troep’ in Deventer. Begin september 1936 werd hij benoemd tot kornet (vaandrig) en hij ging even later, in oktober, met groot verlof.(iii) Pas toen schreef hij zich in bij de Universiteit te Utrecht waar ook zijn vader en grootvader hadden gestudeerd en ving hij aan met de rechtenstudie.
Omdat hij te laat was om de gewone groentijd bij het Utrechtse Studenten Corps mee te maken, moest hij de wat saaie na-groentijd volgen. “Op de voorgeschreven tijdstippen vervoegde ik mij ter studenten-societeit P.H.R.M. en bracht er de tijd grotendeels zittend ‘op mijn krent’ op de grond door. De ‘jolen’ waren voorbij. Mijn jaargenoten leerde ik nooit goed kennen”, schreef hij in 2001.(iv) Hij moest bovendien jaarlijks op herhaling in militaire dienst komen. Per 1 januari 1938 werd hij benoemd tot reserve tweede luitenant bij de Cavalerie.
Op 25 augustus 1939 werd Frans Dijckmeester gemobiliseerd zoals veel andere militairen in Nederland. Zijn bestemming was ordonnansofficier bij de staf van de 3e Divisie; deze was gelegerd tussen Haarlem en Leiden. De 1e divisie lag ten zuiden van de 3e en moest Den Haag verdedigen tegen de Duitse parachutisten, die koningin Wilhelmina gevangen wilden nemen. De 3e divisie daarentegen was in de meidagen van 1940 nauwelijks bij de strijd betrokken geweest.
Na zijn demobilisatie, hij ging met groot verlof op 15 juni 1940, vervolgde Frans Dijckmeester zijn studie en waar mogelijk ook het Utrechtse studentenleven. Zo werd hij in december 1940 gekozen tot abactis (secretaris) van de Senatus Veteranorum (het bestuur van het studenten corps). Pas later in juli 1941 werden de meeste studentenverenigingen verboden door de Duitse bezetters. Dat verbod was het gevolg van de lustrumviering van de Utrechtse universiteit. Ter gelegenheid van dat lustrum vonden er op het Amsterdam-Rijnkanaal roeiwedstrijden plaats voor (meest studenten-) roeiverenigingen. Aan het eind werd door veel studenten het Wilhelmus gezongen evenals andere anti-liederen. Ook aan het slot van de traditionele reünistendag in Utrecht klonk opnieuw het Wilhelmus in het centrum van de stad. En eind juni vond er nog een incident plaats met een groep NSB-ers. Het werd de Duitsers te veel en daarom werd Frans Dijckmeester genoodzaakt om als abactis van het USC op 11 juli 1941 een circulaire aan de leden te sturen, waarin hij meedeelde dat de vereniging met ingang van die dag was opgeheven door een besluit van de bezetter.(v)
Bij de Orde Dienst
Zelf was Frans al eerder in 1941 door W.A.H.C. (‘Pim’) Boellaard betrokken geraakt bij de verzetsorganisatie Orde Dienst (OD). Boellaard was directeur bij De Nederlanden van 1845 in Utrecht en reserve kapitein der artillerie. De taak van Frans Dijckmeester bestond uit het vormen van nieuwe groepjes die voor de OD werkzaam konden zijn.
Na het verbod op bijna alle Utrechtse studentenverenigingen ging het universitaire leven ‘gewoon’ door, colleges werden er gegeven en tentamens afgenomen. Hoewel de studentenverenigingen waren opgeheven, poogde men in Utrecht via de besturen van de faculteitsverenigingen nog enigszins contact met elkaar te houden. Ondergronds werden er bonnen en onderduikadressen verzameld, en ook werd een waarschuwingssysteem voor ondergedoken studenten ontwikkeld. Frans was hier ook bij betrokken. Hij studeerde af op 12 april 1943.(vi)
In die periode hadden er door de bezetter vele arrestaties plaats gevonden onder leden van de OD. En toen in juni 1943 ook de reserve officieren zich moesten melden voor krijgsgevangenschap, dook hij onder bij vrienden en kennissen in diverse plaatsen, zoals Zutphen, Amsterdam, Leusden en Utrecht. Die onderduik duurde tot begin november 1943.
Naar Engeland
In de tussentijd had hij samen met zijn goede vriend jhr. mr. Robert de Brauw een plan uitgewerkt om naar Engeland uit te wijken. Ze vertrokken op 2 november onder begeleiding van de Leidse studente J.E. ‘Els’ Boon die als passeuse functioneerde per trein naar Brussel. In Rotterdam voegde zich de kapitein der artillerie J.J. Greuter bij hen. Greuter was vanwege een knieontsteking voor herstel uit Duitse krijgsgevangenschap naar Nederland teruggekeerd en na dat herstel op de terugtocht naar Duitsland samen met zijn medereiziger de ritmeester Pahud de Mortanges uit de trein gesprongen en weer naar Nederland gereisd.
Met Els Boon kwamen zij terecht op een ‘lijn’ richting het zuiden. Els Boon gaf hen in Brussel over aan haar Brusselse contacten ir. Jan Strengers, mr. Jojo Everard en mevrouw Mathilde Verspyck. Daar sloten zich B.W.F. de Beaufort en P. Polak bij hen aan. Na een kort verblijf in Brussel waar zij valse Franse persoonsbewijzen kregen, reisden zij naar Parijs waar de jonge Delftse ingenieur Albert Starink woonde. Door een toeval waren Strengers en Everard in contact gekomen met een Pool, André Wyssogota-Zakrzewski, alias ‘Georges’ of ‘Georges du Nord’. Deze was de leider van een organisatie die vliegers en anderen over de Pyreneeën naar Spanje hielp. Zo was er ineens vanuit Nederland (Utrecht en Leiden) via Brussel (o.a. Strengers en Everard) een rechtstreekse lijn over Parijs naar Spanje ontstaan. In Parijs functioneerde Starink als een soort coördinator.(vii)
Andrzéj Wyssogota-Zakrzewski
Omdat over deze opmerkelijke Pool in Nederland nauwelijks iets bekend is, lijkt het nuttig om hier iets meer over hem te vertellen.
Andrzéj Wyssogota-Zakrzewski was geboren op 14 mei 1905 te Kalisz in Polen. Na de Duitse bezetting van Polen in 1939 was hij via Hongarije, Joegoslavië en Italië in Frankrijk terecht gekomen, hopend vandaar naar Engeland te kunnen ontkomen. Hier nam hij deel aan de strijd tegen de Duitsers en de Italianen. Daarbij werd hij zwaar gewond aan een been. Dat verhinderde hem om over de Pyreneeën te gaan. In plaats daarvan organiseerde hij toen vluchtwegen voor anderen. Zijn ‘lijn’, Visigoths-Lorraine genaamd, wist vele Polen, Fransen, Belgen en Nederlanders naar Spanje te begeleiden. Ik heb in totaal 34 Nederlanders geteld die hij behulpzaam is geweest bij hun tocht door Frankrijk naar Spanje en verder.
Zijn optreden ging gepaard met een onwaarschijnlijk aantal arrestaties voor illegaal gedrag, maar ook met even zovele wonderbaarlijke ontsnappingen. In een verslag van hem in een Frans dossier telde ik in de gauwigheid zo’n 17 arrestaties en 16 ontsnappingen (uit de trein springen en dergelijke). Alleen na de allerlaatste arrestatie op 25 november 1943 wist hij niet te ontsnappen. Hij was toen gepakt in de trein van Toulouse naar Tarbes met een groep die hij begeleidde. Alleen de in die groep aanwezige Nederlander A.M.E. Thomann wist met zijn hulp uit te breken uit de provisorische gevangenis te Biarritz en Spanje te bereiken. Thomann later in Londen: “Ik kwam in dezelfde cel als ‘George’ en wist met zijn hulp op 1 December uit te breken. Hij had mij het adres Hotel Du Rescuis te Peyrehorade opgegeven waar ik des avonds aankwam. Met den passeur ben ik daarop de Pyreneeën overgetrokken en ik werd in Spanje gearresteerd. (-) Omstreeks 16 Januari 1944 kwam ik vrij in Madrid aan”.(viii)
Na daarna tevergeefs nog diverse ontsnappingspogingen te hebben ondernomen werd Wyssogota overgebracht naar kampen in Compiègne, Buchenwald en Dora. Hij wist deze kampen te overleven en keerde na de bevrijding terug naar Parijs.(ix) Wyssogota heeft na de oorlog diverse onderscheidingen mogen ontvangen, Franse, Belgische, Engelse, maar geen enkele Nederlandse.
Vervolg van de reis
Vanuit Parijs reisden zij verder naar het zuiden. Dijckmeester, De Brauw, De Beaufort en Polak reisden gezamenlijk vanuit Tarbes naar Mauleon-Licharre en vandaaruit met nog een andere groep met behulp van een passeur naar Spanje – Greter was met nog een andere groep de Pyreneeën doorgekomen. Na een voettocht van vier dagen volgde in Spanje de onvermijdelijke arrestatie door de Guardia Civil. Na een eerste gevangenis te Pamplona en daarna een résidence forcée werden zij overgebracht naar het Spaanse concentratiekamp Miranda de Ebro waar de meeste illegale grensoverschrijders terecht kwamen. Frans Dijckmeester wist onder een valse naam uit het kamp Miranda te komen en Madrid te bereiken waar hij kon logeren bij de gezantschapsraad jhr. mr. W.E. van Panhuys, een neef van hem. De anderen zouden eveneens snel daarna vrijgelaten worden uit Miranda en in Madrid arriveren.
In Madrid waren in die tijd al meerdere Nederlanders verzameld, allen op weg naar Engeland. Vanuit Madrid werd er met die groep per trein naar Portugal gereisd; niet naar Lissabon maar naar het havenplaatsje Vila Real de Santo Antonio in de Algarve. Daar scheepten zij zich in op wat een vissersboot leek maar die in volle zee omgetoverd werd tot een Brits oorlogsschip. Ze arriveerden voorspoedig in Gibraltar. Daar begon het militaire leven voor hen allen. Ze kregen Britse uniformen. Dijckmeester mocht als reserve officier de anderen de eerste beginselen van het marcheren bijbrengen. Vervolgens ging het op 9 maart 1944 in een groot konvooi naar Liverpool waar ze op 16 maart 1944 arriveerden.(x)
Hierna volgde voor allen, ook voor Frans Dijckmeester, het gebruikelijke ritueel van een strenge ondervraging om vast te stellen of de ondervraagde geen Duitse spion was. De Engelsen hadden hiervoor het grote schoolcomplex Royal Victoria Patriotic School (RVPS) te Wandsworth in het zuiden van Londen betrokken. Die verhoren waren zeer zorgvuldig en konden soms wel drie weken duren. Nadat ze ‘betrouwbaar’ waren bevonden mochten de ondervraagden het complex verlaten; voor de Nederlanders volgde daarop nog een soortgelijk verhoor door de Politie Buitendienst, de Nederlandse veiligheidsdienst. Pas daarna konden de Engelandvaarders zich melden bij de autoriteiten van het krijgsmachtonderdeel van hun keuze.(xi)
Geheim agent
Frans Dijckmeester meldde zich bij de Politie Buitendienst op 11 april 1944; daar kreeg hij enkele dagen later al het oordeel: ‘Is politiek betrouwbaar’. Naar eigen zeggen rijpte bij hem vrij snel het plan om als geheim agent weer terug te gaan naar Nederland. Hij belandde bij het Bureau Inlichtingen (BI), dat onder leiding stond van majoor dr. J.M. Somer. BI had tot taak om de Nederlandse regering in Londen over alles wat zich in Nederland afspeelde te informeren. Een toekomstig agent moest wel de nodige opleidingen volgen, parachutespringen, omgaan met een zender en meer van dat soort praktische zaken. Dijckmeester werd midden in zijn opleiding meegedeeld dat hij nog diezelfde avond naar Nederland zou gaan omdat de voorgenomen persoon bij een oefen-parachutesprong gewond was geraakt. Omdat in Londen niet veel bekend was over de Orde Dienst en de geheim agent Garrelt van Borssum Buisman eerder dat jaar was gearresteerd door de SD kreeg Frans Dijckmeester met name als opdracht mee om Buisman te vervangen, contact te zoeken met de leiding van de OD en met andere verzetsgroepen en te proberen tot een bundeling te komen en daarover aan Londen te rapporteren.
En zo werd hij in de nacht van 5 op 6 juni 1944, D-day, samen met zijn collega Rob Mooiweer boven de Betuwe geparachuteerd. Dat liep niet geheel volgens plan. Het RAF-toestel werd boven de Betuwe gevangen door twee zoeklichten en de piloot wilde zo snel mogelijk weer weg; de parachutisten moesten daarom meteen het vliegtuig verlaten en landden derhalve niet op de tevoren afgesproken plaats. In plaats van bij Buurmalsen ten noorden van de Linge landde Frans Dijckmeester ten zuiden van de molen bij Deil, ten zuiden van de Linge. In de duisternis was het zeer lastig om zich te oriënteren; bovendien was een gedeelte van zijn uitrusting uit zijn bagage gevallen, waaronder de belangrijke powerpack (transformator) van zijn radio-telefonieapparaat. Zonder die powerpack kon hij noch zenden, noch ontvangen.
Door een bewoner in de buurt van zijn landingsplaats werd hij verwezen naar de molenaar van molen De Vlinder in Deil. Molenaar Arie van Honk met zijn echtgenote Sara Sonnevijlle maakten deel uit van het verzet ter plaatse: molen de Vlinder was een onderduikadres geworden en ook was er een radio-afluisterstation in gevestigd. Samen met Arie van Honk zocht Frans Dijckmeester nog naar hetgeen bij zijn parachutesprong uit zijn bagagezak was gevallen, met name ook naar die powerpack. Dat zoeken leverde alleen een pakje sigarettenpapier op. Nadien hebben de molenaar en ook Frans Dijckmeester nog verder gezocht zonder dat dit resultaat opleverde.Frans Dijckmeester vertrok vervolgens lopend naar zijn eerste opgegeven contactadres in Buurmalsen, naar de eveneens in het verzet zittende huisarts A.M.M. van der Willigen, die daarna met zijn auto de inhoud van de bagagezak van Deil naar Buurmalsen vervoerde. Van der Willigen verschafte hem ook een andere broek ter vervanging van zijn veel te nette Engelse.
In Londen had Dijckmeester het advies gekregen om contact te zoeken met jhr. ir. C. van Holthe, ook woonachtig in Buurmalsen. Deze zou een vooraanstaande rol spelen in de ondergrondse en daarom aan Dijckmeester een goed overzicht kunnen geven van de verhoudingen in het verzet. Dit laatste nu bleek teleurstellend en daarom vertrok Dijckmeester de volgende dag naar een contactadres in Amsterdam van waaruit op de 8e juni een ontmoeting volgde met de chef-staf van de O.D. jhr. P.J. Six; Dijckmeester en Six bleken elkaar nog te kennen vanuit de militaire diensttijd van Frans, omdat Six eveneens een cavalerie-officier was.(xii)
Al gauw bleek dat de door koningin Wilhelmina en de regering gewenste coördinatie al een eind op streek was. Er bestond al een kern-organisatie waarin Lambertus Neher (alias Naber) een centrale rol speelde. Volgens Dijckmeester is het vooral aan Neher te danken dat aan de regeringsopdracht werd voldaan en dat daarop voortgebouwd kon worden door onder meer Drees en zijn Contact Commissie. Zo ontstond ook de grote Advies Commissie der Illegaliteit. Met regelmaat woonde Dijckmeester vergaderingen over dit onderwerp bij.
Problematisch bleef het contact tussen Dijckmeester en Londen. Het ontbreken van de powerpack, de transformator, zorgde ervoor dat er geïmproviseerd moest worden middels het oudere morse-systeem. Via andere kanalen werd er in Londen gevraagd om een nieuwe, maar die werd maar niet geleverd. En lang niet alle telegrammen van Dijckmeester die via anderen verzonden werden kwamen aan met als gevolg de nodige misverstanden.
Mogelijk speelde bij deze problemen ook nog een rol dat aan Dijckmeester een nieuw soort zender/ontvanger was meegegeven: een Britse radio-telefonieset, ook wel ‘spreekzender’ genoemd. Om een gesprek te houden diende er een vliegtuig in de buurt te zijn waarin iemand zat die het gesprek kon voeren. De actieradius van een S-phone was zo’n 45 kilometer.(xiii) Door de Engelsen was verder een en andermaal de verzekering gegeven dat deze niet door de Duitsers kon worden gepeild. Dijckmeester heeft uiteindelijk in Amsterdam een powerbank laten namaken zodat hij begin september 1944 zijn apparaat kon gebruiken. Gevraagd of het systeem gepeild kon worden door de Duitsers werd door de experts die de powerbank hadden nagemaakt, geantwoord dat het hoogstwaarschijnlijk wèl gepeild kon worden.
Eind september 1944 was het zover. Dijckmeester kon maar net de dans ontspringen. Na twee weken op een ander adres te hebben gewerkt werd hij ook daar gepeild, en op een derde adres in Amsterdam zelfs al na één uur. Gelukkig had hij veiligheidsmaatregelen getroffen. Gerben Sonderman bewaakte het blok huizen waarin Dijckmeester zich bevond en ontdekte dan de langzaam rijdende peilauto’s van de Wehrmacht. Hij kon hem daarna waarschuwen. Slachtoffer van de Engelse verzekering dat het apparaat beslist niet gepeild kon worden was Dijckmeesters goede vriend Robert de Brauw die door de Duitsers op 14 oktober 1944 werd gearresteerd, terwijl hij aan het zenden was. De Brauw heeft zijn gevangenschap niet overleefd. Vrij snel hierna stopten de enkele Nederlandse agenten met het werken met dit apparaat en gingen vervolgens over op beproefder methoden met behulp van onder meer de ervaren marconist F. van Lokven; en pas ná de oorlog hebben de Engelsen toegegeven dat deze apparaten te peilen waren doordat de Duitse peilmethoden superieur waren aan de Engelse en dat de Britten daarvan geen weet hadden gehad.(xiv)
De stelling is verdedigbaar dat het in eerste instantie ontbreken van de powerbank zijn leven heeft gered. Immers, bij het namaken ervan kwam de ontdekking dat de zender wel degelijk peilbaar was; daardoor was Dijckmeester voorzichtiger geworden en daardoor ontsnapte hij iedere keer net aan arrestatie.
Nadat de geallieerden het zuidelijke gedeelte van Nederland hadden bevrijd, volgden voor Dijckmeester vele vergaderingen ter verdere coördinatie. Dijckmeester wist in 1945 nog een woonhuis in Amsterdam aangesloten te krijgen op het illegale telefoonnet waardoor er op die manier contact mogelijk was met plaatsen als Den Haag, Haarlem, Utrecht en Ede. Daardoor werd het versturen van telegrammen door Dijckmeester een stuk efficiënter. Onder andere werd deze telefoonverbinding ook gebruikt bij de onderhandelingen met Seyss-Inquart over de voedselvoorziening.
Op 5 mei 1945 kon Dijckmeester terugkijken op een zeer geslaagde missie: in de laatste maanden van 1944 waren diverse grote verzetsorganisaties waaronder de Orde Dienst samengevoegd tot de nieuwe Binnenlandse Strijdkrachten. Daaraan had hij een groot aandeel gehad. Hij had het bovendien overleefd, of zoals de heer Donker, voorzitter van de plenaire ondervragingscommissie van de PEC onderkoeld concludeerde: ‘Dan heeft u het er niet slecht afgebracht’.(xv)
Na de bevrijding
Met ingang van 1 juni 1945 werd Frans Dijckmeester bevorderd tot tijdelijk reserve ritmeester Dit hield verband met zijn nieuwe functie als vertegenwoordiger van Bureau Inlichtingen in de rang van attaché op het gezantschap te Stockholm. Het behoorde tot zijn taken om betrouwbaarheidsonderzoeken van in Stockholm aanwezige Nederlanders te (laten) houden. Verder diende hij Nederlandse vermogensbestanddelen die illegaal naar Zweden waren overgebracht, op te sporen. En waar mogelijk moest hij informatie verzamelen en doorgeven op ‘militair, politiek, economisch, financieel en ander terrein voor zover deze voor Nederland van belang kunnen worden geacht’.(xvi)
In feite was dit een korte en aflopende taak waarbij hij het oorlogsbureau daar moest liquideren. Het jaar daarop keerde hij al weer terug naar Nederland, waar hij een functie kreeg bij het Kabinet der Koningin. Zijn rang van tijdelijk ritmeester werd weer teruggebracht tot reserve 1e luitenant. Pas in 1949 verkreeg hij weer de rang van reserve ritmeester, nu zonder de toevoeging tijdelijk. Tevens ging hij met groot verlof. Eervol ontslag als reserve ritmeester werd hem in 1956 verleend. Hij werkte tijdens zijn groot verlof als ambtenaar bij het Kabinet der Koningin. Nadien zou hij nog als lid van de Christelijk-Historische Unie (CHU) benoemd worden tot burgemeester van Zierikzee (1956-1965), van Haarlemmermeer (1965-1972) en van Apeldoorn 1972-1981). Hij was voorzitter (1981-1987) en daarna erevoorzitter van het Genootschap Engelandvaarders.
Voor zijn activiteiten in de oorlog werden hem diverse onderscheidingen verleend: het Kruis van Verdienste, de Bronzen Leeuw, het Oorlogsherinneringskruis, het Verzetsherdenkingskruis, het Military Cross (UK), Ridder 1e klas Orde van Wasa (Zweden). Zelf was hij heel trots op zijn Elfstedenkruis (1941).
* Ik ben de oud reserve-majoor der cavalerie E.J. Vinkhuyzen bijzonder erkentelijk voor de talloze suggesties en het vele onderzoek dat hij heeft verricht ten behoeve van dit opstel.
(i) Voor deze alinea is gebruik gemaakt van: Nationaal Archief (NA), archief Ministerie van Binnenlandse Zaken, Binnenlands bestuur 2.04.87, inventaris nummer 4253; Frits Broeyer, ‘Het Utrechtse Universitaire Verzet 1940-1945’, Utrecht 2014, p. 325.
(ii) Regionaal Archief Zutphen, archief 0177 Stedelijk Gymnasium, inv. Nr. 81; met dank aan archivaris E. van den Hombergh.
(iii) NA, archief Ministerie van Defensie, Staten van Dienst Koninklijke Landmacht geboortejaren 1911-1920, 2.13.259, inv. nr. 36516.
(iv) Getypt verslag ‘Diensttijd bij de Cavalerie 1935-1947’ door F.Th. Dijckmeester, Amersfoort juli 2001.
(v) Broeyer, o.c., pagina 73, 76, 77, 80, 81. De circulaire m.b.t. de opheffing is aanwezig bij de Stichting Corpsmuseum en Archieven van het Utrechtsch Studenten Corps (met dank aan J.M. Jekel, conservator).
(vi) NA, archief Ministerie van Justitie te Londen 2.09.06, inv. nr. 11960.
(vii) Voor deze alinea is gebruik gemaakt van: NA, archief Ministerie van Justitie Londen 2.09.06, inv. nrs. 11960 (PBD Dijckmeester), 11929 (PBD De Brauw), 12020 (PBD Greter), 10678 (PBD De Beaufort), 12157 (PBD Polak); NA, archief Parlementaire Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945, 2.02.27, inv. nr. 579, zitting 13-5-1949, verhoor mr. F.Th. Dijckmeester; Bob de Graaff, ‘Schakels naar de Vrijheid’, Den Haag 1995; Broeyer, o.c., p. 234 en volgende; National Archives USA, dossier A. Starink.
(viii) NA, archief MvJL 12228.
(ix) Zie over A. Wyssogota-Zakrzewski met name: Service Historique de la Défense te Vincennes, dossiers 16 P 295767 en 17 P 8212. Ippécourt, ‘Les Chemins d’Espagne, Éd. Gaucher, Paris 1948, met name pagina’s 283-300; Megan Koreman heeft in een aantal bijdragen in haar dutchparisblog.com serie ‘How to flee the Gestapo. Searching for the Dutch-Paris Escape Line’ aandacht aan hem geschonken.
(x) Getypt verslag ‘Diensttijd bij de Cavalerie 1935-1947’, door F.Th. Dijckmeester, Amersfoort juli 2001.
(xi) De processen-verbaal van de Nederlandse verhoren bevinden zich in Nationaal Archief te Den Haag, in het archief van het Ministerie van Justitie te Londen; de processen-verbaal van de Engelse verhoren berusten bij The National Archives te Kew bij Londen, WO 208/3663 en volgende.
(xii) Voor deze alinea is gebruik gemaakt van: getypt verslag ‘Diensttijd bij de Cavalerie 1935-1947’; getypt verslag ‘Rapport Snuitkever’, door mr. F.Th. Dijckmeester (Snuitkever was een alias van Dijckmeester); Chris de Bouter, ‘Een Stille Held. Garrelt van Borssum Buisman, cavalerist, geheim agent en verzetsman 1915-1991’, Zutphen 2020; Bartho van Honk, ‘Molen “De Vlinder” in Deil in de Tweede Wereldoorlog’, in: Mededelingen Historische Kring West-Betuwe, Jaargang 52-september 2024, pp. 13-16; diverse mails van R. Dijckmeester, M.J. van Lieburg, B. van Honk, veelal via E.J. Vinkhuyzen aan de auteur.
(xiii) Nog weer anders werkte het Amerikaanse OSS systeem genaamd Joan/Eleanor (JE).
(xiv) Parlementaire Enquête Commissie Regeringsbeleid 1940-1945 (PEC), deel 4-c-II, verhoren van F.Th. Dijckmeester, J.M. Somer, A.W.M. Ausems, P.R. Gerbrands; PEC deel 4-c-I, verhoor jhr. P.J. Six. Tevens de in de vorige noot vermelde ‘getypte rapporten’ van Dijckmeester. Met dank aan Harold Jansen, Jan Rijnders en Louis Meulstee voor hun uitgebreide uitleg over de verschillende zend/ontvangsystemen.
(xv) PEC 4-c-II, verhoor F.Th. Dijckmeester, nr. 52516. xvi NA, archief Gezantschap Zweden 2.05.219, inv. nr. 211.