Je bent hier:

Het ongeloof

Het ongeloof. Sally Noach hielp honderden Joodse en niet-Joodse Nederlanders vluchten.
Auteur: Jacques Noach (Uitgeverij Verbum). ISBN 9789493028555

Het boek is verkrijgbaar bij het museum.

Engelandvaarder Sally Noach (1909-1980) behoort tot dezelfde categorie als Jan Zwartendijk: hij redde, in strijd met de consulaire regels, honderden levens, maar kon in plaats van op erkenning rekenen op een reprimande. Daar houdt de overeenkomst met Zwartendijk op, want bij Noach speelden nog twee andere zaken: hij was een Jood en had ook nog eens openlijk kritiek op leden van de Nederlandse diplomatieke dienst, die in zijn ogen verzuimden hun best te doen voor vluchtelingen uit Nederland. Een volkse tapijthandelaar uit Zutphen die de hoge heren de waarheid kwam vertellen, een gotspe!

Het boek Het ongeloof, geschreven door Jacques Noach, de zoon van Sally, is een poging tot eerherstel. De titel verraadt een belangrijk aspect van dat onrecht, namelijk het niet geloofd worden, of nog erger: als leugenaar en charlatan te worden weggezet. Het is overigens niet voor het eerst dat zijn verhaal op papier is gezet. Onder de titel Het moest gedaan worden verschenen in 1971 de door Max Haringman opgetekende oorlogsherinneringen van Sally Noach. De tekst van dit niet meer te verkrijgen boek is integraal opgenomen in Het ongeloof, tezamen met twee rapporten die Sally in oorlogstijd schreef over zijn moeizame ervaringen met vertegenwoordigers van de Nederlandse diplomatieke dienst. Het lijkt een beetje dubbelop, maar de opzet van Jacques Noach is weloverwogen: in ‘Deel 1’ onderbouwt hij het verhaal van zijn vader met archiefmateriaal. Hij komt daarmee tegemoet aan de door onderzoeker Sierk Plantinga uitgesproken wens bewijzen aan te leveren. Tot nu toe was het immers het woord van Sally tegenover dat van – met name – de diplomaten Ate Sevenster en Binnert Philip Baron van Harinxma thoe Slooten.

Het beeld dat Jacques Noach schetst is dat van een reizende tapijthandelaar die vanuit innerlijke overtuiging besluit het groeiende leger vluchtelingen en Engelandvaarders in het zuiden van Frankrijk een handje te helpen. Bij het uitbreken van de oorlog woont Sally bij zijn ouders in Brussel, maar anders dan zijn ouders kiest hij ervoor naar het op dat moment nog niet bezette Parijs te gaan. Als tapijt- en stoffenhandelaar kent hij goed de weg in Frankrijk, hij weet hoe hij met de Fransen moet omgaan en is met zijn vlotte babbel gewend dingen voor mekaar te krijgen. Op doortocht naar het zuiden stuit hij in Toulouse echter op de eerste echte hindernis: het Nederlandse consulaat. Hij meldt zich bij consul-honorair A.J. van Dobben met het verzoek naar Engeland te mogen om dienst te nemen bij de Nederlandse strijdkrachten. Van Dobben kan hem daar echter niet bij helpen. omdat zijn bevoegdheden ‘niet berekend zijn op een oorlogstoestand’. Sally keert terug naar Parijs, maar loopt daar ook tegen gesloten deuren en vertrekt, met het oog op de oprukkende Duitsers, ten tweede male naar Toulouse. Die stad stroomt intussen vol met vluchtelingen uit het noorden. Dan besluit hij naar het oostelijk van Toulouse gelegen Lyon te gaan. De auteur stelt zich terecht de vraag waarom Lyon en waarom niet naar Spanje: Sally spreekt geen Spaans en vertrouwt het Franco-regime niet, Lyon daarentegen is vertrouwd terrein en bovendien, verklaart de auteur, heeft Sally gehoord dat daar veel Nederlanders zijn die om hulp verlegen zitten. Dit laatste argument gold uiteraard ook voor Toulouse, dus is niet geheel overtuigend, maar het is niet onaannemelijk als je uitgaat van de redenering dat Sally zich in Lyon nuttiger dacht te kunnen maken dan in Toulouse. Dat zou erop kunnen wijzen dat hij reeds bekend was met de situatie van het Nederlandse consulaat aldaar: de consul-honorair, Léopold Lambotte, was een Fransman die geen woord Nederlands sprak en logischerwijs niet bij machte het vluchtelingenprobleem in zijn eentje het hoofd te bieden. Sally meldt zich bij Lambotte en weet gedaan te krijgen dat hij wordt aangesteld als onbezoldigd medewerker van de consul. Bewijs hiervan is een brief de dato 5 mei 1941, waarin Lambotte verklaart dat Sally als tolk-vertaler is verbonden aan het inmiddels tot Office Néerlandais gedegradeerde consulaat. Lambotte schrijft letterlijk dat ‘ses services nous sont indispensables’, kortom: onmisbaar.

Aanvankelijk meldden zich gemiddeld zo’n 10 tot 20 Engelandvaarders per week in Lyon, op dat moment als deel van Vichy-France nog onbezet door de Duitsers. De doorstroom via het inmiddels opgerichte Nederlands Centrum voor Vluchtelingen in Toulouse stagneerde intussen en Sally moet al snel begrepen hebben dat reguliere hulp met inachtneming van de consulaire regels totaal geen zin had. Een mens in nood moet geholpen worden en nood breekt wetten, aldus zou je zijn houding kunnen omschrijven. Zijn onorthodoxe benadering was een combinatie van een enorme dosis bluf met een grote behendigheid in het ‘fiksen’ van dingen. Het vervalsen van reisdocumenten bijvoorbeeld, of door zijn consulaire status wat gewichtiger voor te stellen dan die in werkelijkheid was. Dit alles was tegen het zere been van de diplomatieke dienst en verklaart in hoge mate de afkeer die zich tegen hem ontwikkelde binnen de diplomatieke dienst. In die context moet je de omschrijving ‘charlatan’ plaatsen, terwijl er ook aantoonbaar antisemitisme doorklinkt in de kritiek op Sally. Tevens werd hem verweten dat hij zwarthandelaar was, wat in de ogen van de doorgaans adellijke diplomaten iets verwerpelijks was. Daarbij moet echter worden aangetekend dat Sally op grond van zijn Franse verblijfsvergunning geen beroep mocht uitoefenen en zijn werk op het Office Néerlandais onbezoldigd was, maar intussen wel hoge kosten moest maken om zijn werk te kunnen doen. Toen hij later in Londen om een onkostenvergoeding vroeg, werd dat afgewezen met als reden dat Buitenlandse Zaken hem nooit om zijn diensten gevraagd had.

In september 1942 werd de grond te heet onder zijn voeten en week Sally uit naar Lissabon. Net op tijd, want in november werd het vrije deel van Frankrijk ingelijfd bij het bezette deel. Op 25 september schrijft hij een verslag over zijn ervaringen en veegt daarin de vloer aan met bepaalde leden van de diplomatieke dienst. Kort daarop doet hij nog een keer zijn verhaal tegenover ondervrager Oreste Pinto en in 1943 schrijft hij een kritisch rapport dat rechtstreeks naar koningin Wilhelmina gaat. Die kritische rapporten zorgen ervoor dat Sally Noach in regeringskringen als ‘ónbeschaafd’ en ‘niet welopgevoed’ wordt aangemerkt. Een mogelijk gevolg daarvan is dat hij niet het Kruis van Verdienste ontving, alhoewel een voorwaarde was dat je dan uit bezet gebied vertrokken moest zijn, en dat was hij niet. Die voorwaarde gold niet voor de Erkentelijkheidsmedaille, maar ook die werd hem niet toegekend. Erkenning kreeg hij wel van de Engelandvaarders, die hem erelid maakten van hun Londense sociëteit Oranjehaven. En van koningin Wilhelmina, die gecharmeerd was van zijn ongegeneerde eerlijkheid. De enige onderscheiding die hij bij leven ontving was het Erekruis in de Orde van Oranje, die wordt toegekend wegens verdiensten voor het Koninklijk Huis. Van regeringswege bleef het stil.

Getuige vele bedankbrieven en verslagen hielp Sally honderden Joodse vluchtelingen en Engelandvaarders uit Duitse handen te blijven. Al lezend kan ik alleen maar diep ontzag opbrengen voor de moedige en inventieve Sally Noach, voor wie geen moeite te veel was om mensen uit de penarie te helpen.