Deel 2 van een tweeluik over Jan Emmer, door Erik Schaap, met dank aan de auteur overgenomen van www.meitotmei.nl. Zie voor deel 1: Vijf Engelandvaarders en hun zenuwslopende overtocht – Museum Engelandvaarders.
Van de 54 Nederlanders die het leven lieten tijdens het zogeheten Englandspiel hadden er twee een Zaanse achtergrond. Over George Louis Jambroes schreef ik eerder een artikel. De in Wormer geboren Jan Emmer verdient minstens zoveel aandacht en erkenning.
Jan Emmer komt op 6 april 1917 ter wereld op het adres B32 Da in Wormer, als kind van twee geboren en getogen Zaankanters: elektriciën Adrianus Emmer en zeepinpakster Maartje Emmer-Boekelaar. Ze krijgen nog twee zonen: Reijer en Martin. De kinderen maken hun vader maar kort mee. Wanneer Adrianus in september 1921 aan het werk is in een elektriciteitspaal in Uitgeest breekt er een metalen steun en wordt hij geëlektrocuteerd.
Het gezin Emmer woont ten tijde van het noodlottige ongeval niet meer in Wormer. In november 1920 steken ze de Zaan over en nemen ze hun intrek in Wormerveer, in een bescheiden woning aan de Krommenieërweg 296. Een paar jaar na de dood van haar man hertrouwt Maartje, krijgt nog twee kinderen, scheidt, treedt opnieuw in het huwelijk en bevalt nog tweemaal. Al met al is het voor Jan een rafelige levensstart.
Krijgsmacht
Waarschijnlijk is Jan Emmer, die alleen zijn lagere school afmaakt, blij dat hij als negentienjarige het leger in moet en via die route het ouderlijk huis kan verlaten. Na in 1936 te zijn goedgekeurd voor militaire dienst wordt hij in maart 1937 ingelijfd bij de Nederlandse krijgsmacht. Hij gaat in Haarlem aan de slag als monteur van militaire voertuigen, wordt aangewezen voor de opleiding tot onderofficier en mag zich na een jaar sergeant noemen.
Het is een belabberde tijd om het vaderland te dienen. In Europa heerst het fascisme in toenemende mate. Eind jaren dertig is er een continue dreiging aan de Oostgrens, waar Hitler de macht heeft gegrepen. Vanaf augustus 1939 geldt er in Nederland een algemene mobilisatie. Wanneer de Duitsers op 10 mei 1940 binnenvallen, wordt van Jan Emmer geëist dat hij meehelpt bij het verdedigen van de Grebbelinie. De militairen daar weren zich met alles wat ze in en bij zich hebben. Drie secties van Emmers bataljon – in totaal dertig man sterk – slagen er tot tweemaal toe in om de aanvallen van een compleet Duits regiment af te slaan. Na een paar dagen blijkt alle tegenstand tevergeefs. Het Nederlandse leger capituleert. De nederlaag leidt bij Jan tot grote frustratie.
Ordedienst
Tijdens het eerste oorlogsjaar verdient Jan zijn brood met het vervoeren van levensmiddelen voor de bezetter, in een gevorderde vrachtwagen van Van Gend&Loos. Hij houdt contact met twee oude strijdmakkers, luitenant ter zee Klaas H. (‘Niek’) Schilp en kapitein Hermanus G. Broekman. Gedrieën proberen ze in Amsterdam-Oost een afdeling van de Ordedienst op poten te zetten, een van Nederlands eerste ondergrondse organisaties. Ze verzamelen militaire informatie, in de hoop die via andere illegalen naar Engeland te kunnen overbrengen. Met weinig succes; het Nederlandse verzet bevindt zich in de pioniersfase en contact met de overzijde van de Noordzee is bijzonder moeilijk.
Het trio besluit zelf naar Engeland te varen, om te ontsnappen aan de misère in Nederland. Ze schaffen een zestienvoets runabout aan. De boot is niet bepaald zeewaardig, maar bij kalm weer moet het lukken om de oversteek te maken. Behalve Schilp, Broekman en Emmer gaan er nog twee passagiers mee: accountant Rudolph E. Sanders en scheepswerktuigkundige Armand E. de Jong. Medio augustus 1941 vervoert Jan de boot in ‘zijn’ vrachtwagen naar de kust bij Callantsoog. De familie De Jong – geen familie van Armand – is bereid de boot en trailer te verbergen in een van hun schuren. Ze wonen strategisch: honderdvijftig meter van de weg langs de duinen en tegenover de smalste en beste plek om die duinen door te steken. Het is aardedonker, want nieuwe maan. Moeizaam worden de boot en het onderstel naar het strand geduwd. Het wordt een mislukking; het materiaal belandt in een sloot.
Op 17 september volgt een nieuwe poging. Ondanks talloze tegenslagen en dreigingen lukt het dit keer wel om de zee te bereiken. Na twee dagen en nachten varen, wordt het vijftal opgepikt door een Britse mijnenveger en aan land gezet. Er volgen – gebruikelijk bij Engelandvaarders – verhoren in de Patriotic School. Ze komen er goed doorheen. Op 3 oktober mogen ze, zoals vrijwel allen die de oversteek hebben volbracht, op de koffie bij koningin Wilhelmina.
Missie
Er wacht Jan Emmer in Groot-Brittannië geen rustig leventje. Al snel krijgt hij de vraag voorgelegd of hij met een missie wil teruggaan naar het vasteland. Hij zegt ja. In de navolgende weken wordt hij in het geheim voorbereid op de taken die hem in Nederland wachten.
In de donkere ochtend van 12 maart 1942 zet Erik Hazelhoff Roelfzema – die later bekendheid krijgt als Soldaat van Oranje – Jan Emmer en zijn marconist Felix Ortt bij Katwijk aan land. De geheime organisatie Special Operations Executive (SOE) heeft Emmer en Ortt vanuit Groot-Brittannië naar Nederland laten brengen met de opdracht om informatie in te winnen en enkele kopstukken zover te krijgen dat ze Het Kanaal oversteken. Het is de dag dat het Englandspiel van start gaat. Op het moment dat Emmer en Ortt op het strand springen, heeft niemand nog een idee van de impact en omvang die dit lugubere machtsspel tussen de Britten en Duitsers zal krijgen.
Totaal veranderd
Emmer is opnieuw in het land dat hij in september 1941 als Engelandvaarder net zo heimelijk verliet als hij er nu terugkeert. Een van de eersten bij wie hij zich meldt na zijn geslaagde overtocht is zijn in Den Haag wonende broer Martin en diens echtgenote Geertje. “Op een avond werd er bij ons in de Kerkhoflaan op een luik gebonsd. Daar was Jan! We schrokken ons dood!”, vertelde Geertje in 1994. “Hij was totaal veranderd. Hij droeg een bril en hij had een snor. Je moet rekenen: ik kende hem alleen als militair. Een grote man met een hoge kepi en een wijde cape. Nu had hij een regenjas aan en hij liet ons de achterkant van zijn revers zien: een NSB-speldje. Jan bleef maar kort. Hij was heel gespannen.”
Dat haar zwager zo gespannen is, valt te begrijpen. Na aankomst in Nederland blijkt er van alles mis te zijn. Jans vervalste persoonsbewijs voldoet niet aan de Duitse eisen. Het geld dat hij heeft meegekregen is niet meer in omloop. En een deel van zijn aanloopadressen klopt niet. Hij kan gelukkig eind maart wel terecht bij het echtpaar Bolle in Pijnacker. Zij hebben de overtocht van Emmer en zijn reisgenoten naar Groot-Brittannië gefinancierd en staan daardoor bij de geheime dienst aan de overzijde van Het Kanaal bekend als betrouwbaar. Jan kan eindelijk aan het werk.
Tot zijn opdrachten hoort het leggen van contact met Hans Linthorst Homan – een van de leiders van de Nederlandse Unie – en enkele marineofficieren. Hij moet zorgen dat ze naar Engeland kunnen. Ook zet hij met een oude kennis, Dick van Dijck, in Amsterdam een spionagegroep op poten. Zijn marconist Felix Ortt is inmiddels begonnen met het zenden van telegrammen naar Londen.
Begin april 1942 landen er nog twee geheim agenten op Nederlandse bodem, kantoorbediende Barend (‘Bob’) Klooss en dienstplichtig militair Henk Sebes. Ook zij beschikken over knullig nagemaakte persoonsbewijzen. Bij een straatcontrole in Rotterdam worden ze betrapt. Ze slagen er in om hun belagers uit te schakelen en te vluchten. Sebes wijkt uit naar een ander onderduikadres, in Hengelo. Klooss fietst naar Pijnacker. In Engeland heeft hij het adres gekregen van dorpsdokter Koert Bolle; wellicht kan die hem helpen.
Persoonsbewijzen
Bolle reageert verrast. Dit is in korte tijd al de tweede geheim agent die Londen zonder zijn medeweten naar hem toestuurt. Maar na een indringend gesprek met zijn nieuwe gast en een controle van diens identiteitsbewijs is het hem duidelijk dat het goed volk betreft. Via zijn contacten op het gemeentehuis regelt hij een nieuw persoonsbewijs voor Bob Klooss. Opgelucht laat die kort daarna dit kostbare bezit zien aan vier collega-agenten, met wie hij krijgsraad houdt in een Utrechts café. Ook zij zijn met belabberde papieren op pad gestuurd. Ze spreken af dat een van hen, Leo Andringa alias ‘Akki’, voor hen allen in Pijnacker een deugdelijk persoonsbewijs gaat halen.
Wat ze niet weten is dat de Sicherheitsdienst via de zender van een opgepakte agent contact onderhoudt met Londen en zo achter Andringa’s schuiladres komt. De SD geeft haar V-Mann Leo Poos opdracht om zich naar dit Haarlemse onderkomen te begeven. Poos introduceert zichzelf bij
Andringa als ‘Dick’, een eveneens uit het Verenigd Koninkrijk overgekomen geheim agent. Andringa koestert geen argwaan. Sterker, hij verstrekt de voorzichtig doorvragende Poos alle informatie waarnaar die op zoek is. Even later kan de SD de eerste arrestanten noteren. In de dagen en weken daarna volgen er meer aanhoudingen. Het Englandspiel werpt zijn vruchten af.
Pijnacker
Het valt de SD op dat meerdere opgepakte agenten een persoonsbewijs op zak hebben dat is uitgegeven in Pijnacker. Andringa wordt uit de gevangenis gehaald en door Leo Poos meegenomen naar het gemeentehuis van het Zuid-Hollandse dorp. Om te voorkomen dat zijn gevangene er vandoor gaat, houdt Poos het pistool in zijn binnenzak continu op Andringa gericht.
Eind mei zit Jan Emmer op zijn kamer bij de familie Bolle. Hij is terneergeslagen. Hij weet inmiddels van de vele arrestaties. Een van de slachtoffers is zijn marconist Felix Ortt. Jan piekert hoe hij kan terugkeren naar Groot-Brittannië. Probleem is dat hij om te beginnen een zender nodig heeft om Britse hulp in te roepen. Wellicht via Klooss, redeneert hij. Na overleg met Koert Bolle gaat die naar gemeentesecretaris R.H. Heukels, die hem ook aan de valse persoonsbewijzen heeft geholpen. Heukels heeft goed nieuws. Hij heeft even eerder kennisgemaakt met ‘Dick’ en ‘Akki’. Dick had hem verteld dat hij verbindingsman was van enkele geheim agenten en ook Klooss kende. Bovendien is Dick bezig met het organiseren van een bootreis naar Engeland. De gemeentesecretaris kan wel een ontmoeting regelen tussen Dick en Jan Emmer.
‘Achteruit!’
Een dag later stapt Dick de woning van het echtpaar Bolle binnen. Er wordt een afspraak gemaakt voor zaterdag 30 mei. Jan Emmer en Dick zullen elkaar dan ontmoeten bij het Rotterdamse treinstation Delftsche Poort. Daar blijkt niet alleen Leo ‘Dick’ Poos aanwezig, maar ook een delegatie van de Sicherheitsdienst.
SD-chef Joseph Schreieder geeft in zijn boek Het Englandspiel een filmisch verslag van Emmers aanhouding. “De arrestatieploeg bestond uit vier man en werd aangevoerd door de Kriminalsekretär Nico Johannsen, die bij de Schutzpolizei in Hamburg leraar in boksen en jiu jitsu was. Op het ogenblik van de arrestatie – de beambten hadden zich al opgesteld – greep Johannsen Emmer vast, om hem onder arrest te stellen en hem het schieten te beletten. Ten gevolge van de krachtige tegenstand van Emmer werd Johannsen op de grond gegooid. Hij begreep dat Emmer een sportbeoefenaar was. Toen de mannen van de Sipo Johannsen op de grond zagen vallen, sprongen zij toe om hem te helpen. Maar hij riep: ‘Achteruit! Dit is een sportsman. Ik wil het alleen opknappen!’ Toen begon er een tweegevecht, een mengelmoes van boksen en jiu jitsu, waarin Emmer een voortreffelijke en harde vechter bleek te zijn.” Pas na een stevige worsteling slaagt de SD’er er in om de geheim agent te bedwingen.
Emmer wordt afgevoerd en ondergaat een eerste verhoor. Schreieder schrijft respect te hebben voor de ‘sportieve’ opponent. “Dat was Jan Emmer die ook zonder omwegen verklaarde: ‘Ja, ik ben agent geweest. Uit liefde voor mijn vaderland en voor mijn Koningin!’ Zo stond hij voor me, een lange kerel met blauwe ogen, waaruit eerlijkheid en trouw spraken.” Eerlijk of niet: Jan Emmer ondergaat hetzelfde lot als de andere opgepakte agenten. Eerst een lang verblijf achter de tralies in Haaren. Als blijkt dat het ontsnappingsgevaar daar te groot is, wordt de groep via Assen en het Poolse Rawicz naar Mauthausen gedeporteerd.
Mauthausen
In de ochtend van 6 september 1944 arriveren één Amerikaanse, zeven Britse en 39 Nederlandse geheim agenten op het treinstation van het Oostenrijkse dorp. Hun hoofden worden kaalgeschoren, waarna ze naar het enkele kilometers verderop gelegen concentratiekamp moeten. Daar worden ze kort verhoord, gekleineerd en mishandeld. Het merendeel van de mannen wordt nog diezelfde dag vermoord. De overige 25 sterven de volgende ochtend door geweervuur. In de nacht van 7 op 8 september worden alle lichamen verbrand in het crematorium van Mauthausen. Enkele gevangenen uit Joegoslavië en de Sovjet-Unie slagen er in om de as van de slachtoffers veilig te stellen, in een bus te doen en in een greppel te verbergen. Tevergeefs; na de bevrijding van het kamp wordt de bus niet teruggevonden.
Twintig jaar na de moord onthult de Nederlandse Oorlogsgravenstichting in Mauthausen een plaquette met de namen van de agenten die daar het leven lieten. In de Zaanstreek is Emmers naam helaas niet terug te vinden in het publieke domein.