Oreste Pinto
Je bent hier:

Oreste Pinto, de mens als bloedhond

door Jos Teunissen

De verhoren die Engelandvaarders na aankomst in Londen ondergingen zijn sinds kort toegankelijk op de website van het Nationaal Archief (Engelandvaarders, 1940-1945 | Nationaal Archief). Maar wie was de man die velen van hen verhoorde?

Oreste Pinto wordt in 1889 in Amsterdam geboren als nakomertje in het (Joodse) gezin van Louis Pinto en Annette Rozenboom. Na de HBS en zijn militaire dienstplicht studeert hij letteren aan de Sorbonne Universiteit in Parijs. Hij heeft een grote aanleg voor talen. Naast Nederlands spreekt hij volgens eigen zeggen vloeiend, Engels, Frans en Duits, en kan zich redden in het Spaans, Portugees, Deens, Zweeds, Noors, Roemeens en Swahili. Al in zijn jongste jaren ontwikkelt hij een afkeer van Duitsers vanwege het ‘gebrek aan bescheidenheid, humor en begrip voor de ideeën van anderen en hun minachting voor Nederlandse gewoonten en gebruiken’ die hij bij Duitse toeristen meent te bespeuren.

In zijn eerste jaar in Parijs heeft de dan 20-jarige Oreste een kamer in de Rue des Petits Pères. Hij raakt er bevriend met een vijf jaar oudere student die zich ‘Francis Verdier’ noemt, maar zijn werkelijke naam voor hem verzwijgt. Oreste bewondert ‘Verdier’ vanwege zijn fysieke kracht en intelligentie.

Op een avond vertelt Verdier hem dat hij in het geheim werkt voor de Franse geheime dienst Deuxième Bureau. Hij nodigt Oreste uit hem te assisteren bij het oppakken van criminelen in louche Parijse kroegen. Pinto leert er onopvallend een rokerige kelder binnen te glijden en ‘met mijn rug tegen een muur te blijven rondhangen, ogenschijnlijk een halfdronken feestnummer, maar in werkelijkheid voortdurend bedacht op elke gevaarlijke en nagenoeg verborgen beweging.’ Ook beheerst hij uiteindelijk ‘alle vuile trucs’ van het lijf-aan-lijfgevecht.

Als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt speelt Verdier in op de drang naar avontuur bij de dan 24-jarige Oreste: of hij voor de Fransen in Duitsland wil spioneren; hij stemt toe. Pinto’s dertien jaar oudere broer heeft in de loop der jaren goede relaties aangeknoopt met Duitse sigarenfabrikanten.

Oreste Pinto moet in Duitsland ogenschijnlijk optreden als vertegenwoordiger van zijn broer, maar in werkelijkheid inlichtingen verzamelen over aankomst en vertrek van Duitse oorlogsschepen, troepenverplaatsingen en munitietreinen bestemd voor het westelijk front. Een gevaarlijke klus, want spionnen die in oorlogstijd worden gepakt krijgen geheid de doodstraf. Maar de romantische jongeman Oreste ziet dit als een prachtig avontuur.

Aanvankelijk loopt de spionage gesmeerd. Hij bezoekt Duitse fabrikanten ter bespreking van prijzen en het regelen van bestellingen. De inlichtingen die contactpersonen in de havensteden Hamburg en Kiel aan hem verstrekken worden geschreven op de achterkant van de labels op de tabaksmonsters. Na ontvangst zendt zijn broer de labels onmiddellijk door naar het Franse hoofdkwartier bij de Britse inlichtingendienst in Folkestone.

Dat gaat negen maanden goed, maar op 5 juni 1915 waarschuwt zijn contactman in Kiel dat de Duitse contraspionagedienst hem in het vizier heeft. Oreste weet op het nippertje naar Nederland te ontkomen. Gedurende de rest van de oorlog werkte hij voor de Sûreté de Territoire achter de Somme-linie als ondervrager van personen die door de frontlijn zijn gekomen.

In de jaren twintig bezit hij in Londen een vertaalbureau. Ook is hij directeur van enkele handelsvennootschappen, onder meer in zuidvruchten en bezit hij een particuliere dierencollectie, die hij later overdoet aan de Londense Zoo.

Al vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werkt hij voor de Britse veiligheidsdienst MI-5. In september 1939 krijgt hij de leiding over een van de vijf opvangcentra van MI-5 voor naar Groot-Brittannië overgekomen buitenlanders. Vanaf april 1941 is hij werkzaam in de Royal Victoria Patriotic School (RVPS), waar de ondervraging van vreemdelingen door de Britse geheime diensten MI-5 en MI-19 is gecentraliseerd. Als chef-Nederland ondervraagt hij vooral Nederlandse Engelandvaarders. Zijn intuïtie, vasthoudendheid en zijn streven zo snel mogelijk na het begin van een verhoor bij de ondervraagde persoon een emotionele crisis te veroorzaken bezorgen hem een zekere reputatie.

In oktober 1942 gaat hij werken voor de Politiebuitendienst, een Nederlandse veiligheidsdienst in Londen, ressorterend onder het Nederlandse departement van Justitie. Hij behaalt er in samenwerking met een andere ambtenaar van deze dienst, J.J. Vrinten, een aantal successen. Naar eigen zeggen ontmaskert hij tijdens de oorlog in Londen acht spionnen, onder wie de Nederlanders J.M. Dronkers, Ch. A. van der Kieboom en W.J. Pons. Zes van hen worden opgehangen.

Ook is hij zijdelings betrokken bij de controle van agenten die door Special Operations Executive (SOE) naar Nederland worden gestuurd. Hij staat versteld van de slechte voorbereiding en oefent harde kritiek uit op de mensen die de agenten het veld insturen. De Duitse Abwehr verstrekt hem het bewijs voor zijn gelijk: vrijwel alle agenten die door SOE boven Nederland werden gedropt zijn gearresteerd.

Er zijn in elk geval twee Nederlandse Engelandvaarders op wie hij geen vat heeft: ir. Anton Schrader en de rijksambtenaar Sophia Mok. In zijn autobiografie De Fuik beschrijft hij hoe hij onder de indruk kwam van de intelligentie van Schrader, die vrijwel elke aantijging waarmee hij door Pinto werd geconfronteerd wist te weerleggen.

Het verslag van zijn verhoor van Sophia Mok, hoge ambtenaar op het ministerie van Sociale Zaken in Den Haag, is ronduit vermakelijk. Na haar aankomst in Engeland krijgt ze het tijdens haar verhoor met Pinto aan de stok. Ze is niet gediend van zijn directe manier van vragen en spreekt hem voortdurend tegen. Op zijn beurt vindt Pinto Mok ‘een verzuurde blauwkous, in alle opzichten naar.’ Het is voorstelbaar dat mevrouw Mok de spionnenjager met haar handtas om de oren heeft geslagen.

In september 1944 vertrekt Oreste Pinto als hoofd van de Nederlandse contraspionageafdeling bij het geallieerde opperbevel naar Brussel en spoedig daarna naar Eindhoven, waar hij personen verhoort die door de linies zijn gekomen. Zijn belangrijkste wapenfeit in die rol is de ontmaskering van dubbelspion Christiaan Lindemans alias King Kong. Kort na het mislukken van de ‘slag om Arnhem’ uit Pinto meermalen verdenkingen jegens hem, maar omdat hij deze niet hard kan maken en Lindemans het vertrouwen geniet van prins Bernhard en diens adjudant Kas de Graaf, kan hij aanvankelijk niet gearresteerd worden.

Bij dit alles speelt vermoedelijk ook een rol de tegenstelling tussen Pinto en De Graaf, die het intimiderende gedrag van Pinto bij zijn aankomst als Engelandvaarder moeilijk kon verkroppen. Pas nadat eind oktober een Duitse geheim agent in een verhoor door Pinto heeft losgelaten dat King Kong tevens voor de Duitse contraspionagedienst werkt, kan deze op 28 oktober worden aangehouden. Tot groot ongenoegen van de Nederlandse regering probeert Pinto uit de affaire publicitaire munt te slaan.

Na de bevrijding treedt Oreste Pinto in dienst van het Bureau Nationale Veiligheid (BNV), waar hij het personeel traint en zich bezighoudt met enkele spionagegevallen. In die periode begaat hij een misstap door achtereenvolgens met twee vrouwelijke verdachten, wier zaak hij moest onderzoeken, intieme betrekkingen aan te knopen en in een van de gevallen ten onrechte een verklaring van politieke betrouwbaarheid af te geven.

Ondanks zijn reputatie bij het BNV en het Militair Gezag als ‘de enige werkelijke vakman’ op het terrein van de contraspionage in Nederland moet hij al op 15 oktober ‘45 de dienst verlaten. Hij wordt benoemd tot hoofd van de afdeling recherche bij het Commissariaat-generaal voor de Nederlandse Economische Belangen in Duitsland; hij onderzoekt er onder meer de illegale export van goederen. Als bij een grenscontrole blijkt dat hij probeert kostbaarheden naar Nederland te smokkelen, wordt hij begin 1948 ontslagen. Ook wordt hij verdacht van het verduisteren van schilderijen. Het leidt niet tot een onderzoek, omdat hij in die tijd in Zuid-Amerika verblijft.

Liftend op het enorme compliment dat hij ooit van de Amerikaanse president Eisenhower kreeg – ‘the greatest living expert on security’ – en zijn reputatie van ‘human bloodhound’ (Daily Telegraph) schrijft hij in de jaren vijftig een aantal boeken over zijn prestaties bij de geallieerde inlichtingendiensten.

Oud-collega’s van hem kunnen echter geen waardering opbrengen voor het verkoopsucces van zijn publicaties Spycatcher (1952), Friend or foe (1953) en Spycatcher 2 en Spycatcher 3 (beide 1960), omdat hij daarin te veel de eer van andermans prestaties voor zichzelf opeist. Zijn roem als spionnenvanger stijgt niettemin tot grote hoogte. De BBC en de Nederlandse televisie wijden een aantal hoorspelen aan de Spycatcher.

Zijn laatste jaren slijt Pinto in slechte gezondheid in Londen. Daar overlijdt hij op 18 september 1961 op 71-jarige leeftijd aan chronische bronchitis.