"ik maak het uitstekend, werkelijk waar"
door Just Stam
Het is het voorjaar van 1943, als de pas twintigjarige Robert Jongbloed uit Groningen zich afvraagt wat hij zal doen. Hij heeft zich zoals vele leeftijdsgenoten aan de Arbeitseinsatz onttrokken en wil naar Engeland om daarvandaan tegen de Duitsers te gaan vechten. Maar zijn moeder is ernstig ziek en heeft niet lang meer te leven. Kan hij wel weg?
Hij besluit pas te vertrekken, als zijn moeder is overleden. Op 24 juli 1943 – kort na het overlijden van zijn moeder – laat hij zijn vader Henk, zijn broers Frank en Hans en zijn zus Sonja in Groningen achter om te proberen via Spanje en Portugal Engeland te bereiken. Hij komt tot Zuid-Frankrijk, waar hij op 30 juli 1943 wordt gearresteerd.
In een brief van 4 september 1943 aan zijn vader schrijft hij vanuit een krijgsgevangenenkamp in Compiègne:
“Ik heb geprobeerd om in Spanje te komen, maar ben in Tarascon, waar een Sperrlinie bleek te bestaan, door de Deutsche Feldgendarmerie in de trein ingerekend. Daarna heb ik 2 weken in Toulouse in de gevangenis gezeten en nu zit ik hier alweer 3 weken in ’t krijgsgevangenenkamp in Compiègne. Er zijn hier op ’t ogenblik nog 1500 man (er is gisteren nl. een transport van 1000 man vertrokken) waarvan 30 Hollanders, ik hoef me dus niet eenzaam te voelen.
De behandeling is hier goed, alleen … we zouden nog wel wat lusten. Te dien einde kunnen jullie colis (= pakjes) sturen over ’t Rode Kruis, die zouden kunnen bevatten: stukken reep, tandpasta, een flinke lege azijnfles, een zak zout, doosjes lucifers, pakken haver- en gortmout, pakken grauwe erwten en bruine bonen en een ontbijtkoek, graag 1 keer eens een stuk kaas en als je ’t kunt krijgen een blikje gecondenseerde melk, m’n trainingspak, warm ondergoed, naald en garen, warme sokken, 2 zakmessen, 1 pyjama en dan koeken van Chris, als je deze brief laat lezen, verkoopt ie misschien wel 1 kilo per week. Voor allerlei gegevens kun je je tot het Rode Kruis wenden. Hè, hè, dat is dat.
Nou jongens, je moet je vooral niet ongerust maken hoor, want ik maak het uitstekend, werkelijk waar. We hoeven hier niets te doen, ’t is hier zindelijk en we mogen zoveel van de buitenlucht genieten als we willen. Nu, het allerbeste hoor, schrijf je vooral es gauw en groet je alle vrienden? Dag!”
Als Henk Jongbloed, de vader van Robert, op 5 oktober 1943 deze brief van zijn zoon ontvangt, krijgt hij ook een ander bericht, verzonden op 15 september. Het is een kaart met een in het Frans voorgedrukte tekst. De vertaling daarvan luidt: “Ik zal zijn overgebracht naar een ander kamp. Stuur geen pakketten meer. Wacht op mijn nieuwe adres.”
Op 7 november 1943 schrijft Robert zijn vader opnieuw een brief, dit keer vanuit het concentratiekamp Buchenwald, waar hij op 18 september heen is gebracht. Als zijn vader de brief krijgt, ziet hij dat deze in het Duits is geschreven, noodzakelijk voor de Duitse censuur. Vertaald naar het Nederlands leest hij:
Mijn geliefden, Eindelijk weer eens een bericht van de verloren zoon. Maak je je geenszins ongerust over hem, want hij is goed gezond en altijd in een beste stemming. Hoe gaat het met jullie allen? Schrijf alsjeblieft zo snel als mogelijk, want ik brand van verlangen iets van jullie te horen, en ook van alle vrienden, maar schrijf in de Duitse taal.
Verder mogen jullie pakketten sturen zo veel en groot als jullie willen. Wat ik absoluut nodig heb, ik kan in de winter eigenlijk niet zonder, dat is zo’n wollen muts die het hele hoofd tot de schouders omsluit en alleen de ogen vrijlaat, een wollen das, veel dik wollen ondergoed en een pullover, drie paar wollen kousen en zware vetleren schoenen (maat 43). Verder enige stukken zeep, een handdoek en zakdoeken, tandenborstel en tandpasta. Dit alles in één pakket graag (…). Als jullie ook eten willen sturen, dan zal dat me veel plezier doen, want ik heb altijd een goede trek.
Stuur vooral dingen die niet makkelijk bederven, zoals ontbijtkoek, kaas, haver- en gortvlokken, conserven en gecondenseerde melk. Iets voor bij brood, zoals stroop en kunsthoning, misschien wil mevrouw Van Brakel een keer in jullie oven kijken en vraag Chris of hij niet zeer veel zonder zegels kan leveren. Als de “komijnpasta” nog zonder zegel te krijgen is, stuur dan een 10 kilogram, goed in blik verpakt, want ze voedt goed, is zeer goedkoop en bederft niet snel (sacharine?). Maar jullie zullen zelf wel het beste weten wat jullie zullen sturen. Verpak het goed en informeer naar de snelste wijze van verzenden. Vele kussen en groeten. Dag! Rob.”
Brief Robert Jongbloed uit Buchenwald
Vier weken later, op 5 december 1943, schrijft Robert opnieuw een brief:
“Mijn allerliefsten, Nu schrijf ik jullie al de tweede brief uit Duitsland; ik hoop dat jullie de eerste en de beide brieven uit Frankrijk goed ontvangen hebben en dat ook deze goed aankomt. Ik kan nog steeds zeggen dat ik goed gezond ben en ik hoop van ganser harte hetzelfde van jullie. Maar eerst wil ik jullie een goed kerstfeest, een zegenrijk nieuwjaar en de zuster en de vader een goede verjaardag wensen. Verder hoop ik dat ook Hans een mooie verjaardag en jullie allen een schitterende Sint Nicolaas gevierd hebben. Schrijf me snel hoe het met jullie allen gaat, dat interesseert me geweldig.
Stuur me absoluut snel het pakket met wollen ondergoed, handschoenen, muts, das, pullover, kousen en vetleren schoenen waar ik om gevraagd heb, en verder veel pakketten (tenminste elke week één, ja) met eten. De mensen ontvangen hier in de pakketten veel eten, zoals winterwortel, uien, cake, ontbijtkoek, spek en allerlei zaken voor op brood en meel, dat kunnen jullie ook sturen, en waar ik in de andere brief om gevraagd heb, vooral het pakket met tien kilo “komijnpasta”, als dit alles tenminste niet teveel voor jullie krachten is. Verder mag ik iedere maand 30 mark ontvangen, die ik zeer goed gebruiken kan, jullie kunnen die sturen door een postwissel en de pakketten gewoon met de post of met de trein.
Nu wil ik niet meer over zaken schrijven, maar alleen over jullie en alle vrienden. Hoe gaat het met allen? Ik wens jullie allen van ganser harte alle goeds en ik hoop elke dag op een antwoord op mijn eerste brief. Nu moet ik echter stoppen en ik doe dat met veel hartelijke kussen en groeten voor allen. Tot spoedig weerziens, dag! Rob.”
Henk Jongbloed ontvangt de brief van zijn zoon op 6 januari 1944. Diezelfde dag nog stuurt hij Robert een postwissel van 30 mark en drie dagen later een antwoordbrief. Die brief heeft Robert niet meer kunnen lezen: op 9 februari 1944 krijgt Henk de postwissel retour met de aantekening: “24/12-43 gestorben”. Ook een aan Robert toegezonden pakket met goederen komt retour.
Pas op 14 juni 1944 krijgt Henk Jongbloed van de Sicherheitspolizei de officiële bevestiging van het feit dat zijn zoon is overleden, aan een maag- en darminfectie in het ziekenhuis van Kamp Buchenwald.
Bijna vier maanden later bevestigt ook het Afwikkelingsbureau concentratiekampen te Vught dat Robert is overleden. “Zijn stoffelijk overschot werd overeenkomstig de geldende voorschriften in het Crematorium te Buchenwald verbrand.” Het bureau noemt twee personen die met hetzelfde transport als Robert naar Buchenwald zijn vervoerd: Frans Spierings en Jelle Timmers.
Op 11 oktober 1945 schrijft Henk Jongbloed in een brief aan Timmers “U zult wel kunnen begrijpen hoe verlangend we hier zijn in contact te komen met een kampgenoot van hem, die ons iets naders zou kunnen mededelen over zijn leven en verlangens in Compiègne en Buchenwald. M’n gezin zou het ten zeerste op prijs stellen om, indien U mijn zoon goed heeft gekend, ons deze inlichtingen te verschaffen. Hoe onbelangrijk sommige belevingen wellicht in Uw ogen mogen schijnen, kunnen ze voor ons een bron van onschatbare waarde zijn.” Een meegestuurde foto van Robert moet Timmers helpen hem te herkennen.
Uit de brieven die Timmers als antwoord terugstuurt, blijkt dat hij Robert wel heeft gekend, maar niet van naam. “Ja, het kamp dat is wat geweest, uw zoon was net als ik geen CPN of Oranje gezind en dan heb je het in het kamp erg te verduren, niet van de SS maar van je eigen Hollanders omdat je geen communist bent.”
Henk schrijft ook Frans Spierings een brief, waarin hij om informatie over zijn zoon vraagt. Die schrijft terug dat hij bij andere kampbewoners inlichtingen heeft ingewonnen.
“Aan de hand van hun inlichtingen zal ik trachten u te berichten wat ik over uw zoon weet. Welnu, 16 september werd er groot appèl geblazen in het kamp te Compiègne en ongeveer 1000 man werden aangewezen voor transport. De volgende dag ’s morgens vroeg vertrokken wij naar het station, waar een trein met beestenwagens gereed stond. We gingen met 50 man in een wagon. Als voedsel hadden we één brood van 1½ kilo met een stuk worst, met twee man een pakket van het Nederlandse Rode Kruis. Tegen de avond arriveerden we aan de grens van Lotharingen, terwijl velen hadden geprobeerd te ontsnappen. Eenmaal in Duitsland werden de wagons opengegooid en ieder moest zich spiernaakt uitkleden. Daarop werden twee of drie wagons leeggemaakt en alle inzittenden in één wagon gestopt om vluchten te verhinderen. U zult begrijpen dat er een tropische hitte heerste in de wagons. Volkomen uitgeput, ons eten was bij de grens ook afgenomen, kwamen we 18 september ’s avonds in Buchenwald aan. Daar kregen we een bad, gestreepte kleren en tegen 3 uur lagen we allen in bed.”
“Vermoedelijk kwam uw zoon op Block 55. Toen de quarantaine-tijd voorbij was (2-3-weken) werden telkens groepjes gevangenen naar Arbeitskommando’s afgetransporteerd. Zo is waarschijnlijk ook uw zoon vertrokken. Elk kommando had zijn eigen Lager. Wanneer nu iemand daar ziek werd, kwam hij in de ziekenbarak. Deze was echter zeer primitief en men beschikte over bijna geen hulpmiddelen. Werd een gevangene zeer ernstig ziek, dan bracht men hem terug naar Buchenwald, het moederkamp, waar hij in het Revier (ziekenbarak) kwam en waar men over meer hulpmiddelen beschikte.”
Spierings eindigt zijn brief met:
“Ik kan mij het grote leed van uw gezin voorstellen. Uw zoon, in de bloei van zijn leven weggerukt. Weest ervan overtuigd dat ik deel in uw verdriet. Ik zou u willen troosten, doch alle woorden zijn hier te veel. Missen hun uitwerking. Slechts één gedachte kan u en de uwen hier troost verschaffen. Uw zoon deed zijn plicht, ja hij deed meer. Hij leed onder de bezetting, niet om zichzelf, maar om het leed van uw gezin, van zijn vrienden en bekenden, van geheel ons volk. In idealisme zag hij het als zijn grootste plicht om ons van de ellende te verlossen, om te strijden voor onze vrijheid. Daarvoor had hij alles veil, zelfs het grootste en hoogste wat hij geven kon, zijn leven.”
“Hij rustte in vrede.”
Bronnen:
Mededelingen Hans en Lex Jongbloed
Brieven en andere documenten van en over Robert Jongbloed, overgedragen aan Museum Engelandvaarders